In deze reeks besteden we aandacht aan de oorsprong van het kloosterwezen in Egypte en de weg naar Europa. We zien dat het christelijke monnikenleven aanving in de 3de eeuw van onze tijdrekening, met voornamelijk kluizenaars die afzondering zochten om zo dichter bij God te komen. Later verspreidde het monnikenleven zich in verschillende vormen naar het westen.
In de middeleeuwen ontstonden de orden van de benedictijnen, cisterciënzers, norbertijnen, franciscanen, vallombrusianen en nog vele andere. De benedictijnen en cisterciënzers waren wijd verspreid en speelden een belangrijke rol op sociaal en cultureel vlak. De norbertijnen baseerden zich niet op de regel van Benedictus, maar op die van Augustinus, en dat uitte zich in een meer actieve houding. De bedelorden (franciscanen en dominicanen) waren predikers die door het land trokken met de bedelstaf en het evangelie. We doorlopen de verschillende strekkingen en illustreren ze met hun erfgoed: abdijgebouwen, manuscripten en beeldhouwwerken.
Elke orde was duidelijk anders, maar ze deelden wel een gemeenschappelijk doel: het bereiken van de ‘Volmaaktheid’.